Verhalen & poëzie - Duizend schonen Anjet Daanje
misschien was het omdat ze Riannes klacht, over het gebrek aan medeleven van de agenten die de inbraak in haar huis hadden afgehandeld, niet serieus had genomen, misschien was het vanwege het gevoel van geborgenheid dat zich ook in haar schuilhield en waarschijnlijk twee weken na de inbraken alweer de overhand zou krijgen, misschien was het ook zomaar. Terwijl het woord ‘veilig’ van Bas’ lippen rolde, klonk er een dof gebonk boven hun hoofd, alsof er een kudde paarden over het dak galoppeerde.
‘Wat is dát?!’ vroeg zij verschrikt.
Het gebons werd luider en breidde zich als een aanzwellende regenbui over het gehele dak uit. Tientallen stampende voeten repten zich van de nok naar de goot, glijdend, vallend, springend, rollend. Terwijl de eerste lichting zijn wanordelijke weg naar de dakgoot vond, stortten nieuwe lichtingen zich op de pannen en volgden het voorbeeld van hun voorgangers.
Bas zwaaide zijn benen over de rand van het bad, en tuurde omhoog door het dakraam dat je tijdens
een ontspannend, warm bad de voorbijtrekkende wolken toonde, en je daarmee het gevoel gaf dat het water waarin je lichaam dreef, stroomde. ‘Er vallen gigantische, gekleurde hagelstenen naar beneden,’ zei hij.
© Anjet Daanje, 2002 
III-23 III-24