Verhalen & poëzie - De Bandit-baby Anjet Daanje
roepen wanneer hij te dichtbij kwam. Maar met de leeftijd was de creativiteit snel toegenomen. Niemand sprak hem meer met Thijs aan, hij was Deugniet. Op het schoolplein sloegen ze hem hardhandig op zijn billen, elkaar intussen waarschuwend voor zijn gevoeligheid. En tijdens een gymles goten ze blauwe inkt in zijn broek.
Om hen te ontlopen, begon Thijs te spijbelen. Hij loog tegen de onderwijzers en vooral tegen zijn moeder. Natuurlijk werd hij betrapt. Waarna het onderwijsbestel zich met elk rapport meer tegen hem keerde. Op zijn veertiende zat hij nog altijd op de basisschool, en werd hij door steeds weer een nieuwe lichting bespot en Deugniet genoemd. Uiteindelijk stuurden ze hem naar een lom-school. Maar ook daar achtervolgde hem het gerucht; na een week had hij zich er nooit meer vertoond. De baantjes die hij vervolgens had, behield hij niet lang. Altijd herkende iemand hem of ontmoetten ze een kennis die zijn identiteit verraadde. Soms waren slechts onschuldige grappen het gevolg. Doordat hem echter al jaren het leven zuur werd gemaakt
door dezelfde soort geestigheden, was hij lichtgeraakt geworden. Op een dag had hij een collega, die hem vroeg wat nu precies het mildste was voor geïrriteerde deugnieten, met een mes bedreigd. Hoewel hij alleen van plan was geweest hem de kleren van het lijf te snijden, vond de rechter het verstandig de maatschappij een tijdje tegen Thijs te beschermen.
Eenmaal ontslagen uit de gevangenis was hij op straat gaan wonen. De daklozen die Thijs daar ontmoette, hielden zich niet bezig met zijn verleden. Want ook zij hadden het nodige waaraan ze liever niet werden herinnerd.
Was hij alleen, zoals nu, en leed hij dorst dan sneed hij het precaire onderwerp uit zichzelf aan. Hij nam zijn zwartgebreide muts af en vroeg twee langsslenterende dames van de juiste leeftijd: ‘Heeft u een kleinigheid voor de Bandit-baby?’
Ze tuurden aandachtig naar het hoofdpostkantoor, en gisten het bouwjaar. ‘Wat een prachtige entree.’ Hij moest zijn verzoek nog eens herhalen. Hun
III-17 III-18