Romans - Gezel in marmer Anjet Daanje
Fragment (blz. 41 t/m 48)

Leegte, 1974
Gösta heeft een glas rode wijn voor Nan gehaald. Ze durft hem niet om vruchtensap te vragen.
‘Ik zie Remy,’ zegt hij, als hij haar de wijn geeft. Hij steekt zijn hand op naar een magere man in een lichtbruin pak dat als een te wijde pyjama om zijn lichaam slobbert. ‘Ik moet even met hem praten.’
Hij loopt haastig weg. Nan krijgt niet de tijd om te vragen wie Remy is. Hoewel ze samen met Gösta op de vernissage is, komt het niet in hem op haar aan zijn kennissen en beeldhouwvrienden voor te stellen. Hij schaamt zich niet voor haar, het is voor hem alleen vanzelfsprekend dat ze zonder morren plaatsmaakt voor de kunst. Terwijl de andere genodigden nieuwtjes uitwisselen en lachen, voelt Nan zich opgelaten in haar eentje, maar ze neemt het Gösta niet kwalijk. Ze vindt zijn toewijding aan zijn werk mooi.
Bij gebrek aan een betere plaats zet ze het glas, gevuld met rode wijn, op de grond achter een grote
ficus. Ze keert het geroezemoes van de kunstkenners de rug toe, en alsof het een legitieme gesprekspartner is, staat ze tegenover het beeld dat ze in de afgelopen maanden voor Gösta heeft uitgevoerd. Gösta Drabbe, Vorm met gat IV, travertijn, staat op de sokkel te lezen. Het bestaat uit een gebogen gestalte die een paar keer om zijn as draait alvorens door het gat te worden opgeslokt dat het grootste deel van de sculptuur in beslag neemt. Volgens Gösta deformeert het travertijn de lucht die in het gat gevangen zit tot een onderdeel van het beeld. Zonder het beeldhouwwerk zou het gewoon onzichtbare lucht zijn, maar nu heeft het een vorm aangenomen. Het is een gat geworden. Het is verbazingwekkend hoe iets kan veranderen alleen doordat de omgeving wordt gewijzigd. Nan vindt de flexibele lucht in het beeld niet merkwaardig zuurstof, stikstof en kooldioxide zijn nu eenmaal gasvormig – ze vindt alleen Gösta’s beschrijving ervan wonderbaarlijk. Ze weet niet of hij meent wat hij zegt, of dat hij haar met een onbewogen gezicht
II-117 II-118